Next

Ref:
Date:
Location:
Photographer:
Blog

A silk route through Africa (10)

10 Een vreemde nacht

Het navigatiesysteem verkeert vrijwel permanent in ‘make a U-turn’ mode of rekent zich een ongeluk na de zoveelste wegblokkade annex omleiding. In slakkentempo beweegt een sliert van voornamelijk witte auto’s –opvallend vaak van Koreaanse makelij- zich stapvoets door het centrum. Het linker deel van een toch al niet te breed wegdek vervalt op luttele centimeters van voor en achterwielen in een door wegwerkers met behulp van graafmachines gecreëerde afgrond. Pantserwagens, een enkele met waterkanon, betonblokken, éénrichtingsborden, een wanhopige automobilist die dwars tegen een sliert claxonnerende medeweggebruikers zijn bestemming tracht te bereiken, hitte en stof maken de chaos compleet. Welkom in Dogubeyazit.

Door de uit blokkades geboren wandelgebieden heeft de stad ondanks de wanorde een soort van gezellig centrum waar echter weinig plaats is voor ‘personal space’. ’s-Avonds tegen achten, wanneer het vasten mag worden beëindigd, vult de straat zich met tientallen kleine tafeltjes waaraan groepen mannen zich laven aan door hotels en restaurants opgediende thee. De wanorde zet zich door in het hotel “Yayla” (met het kleinste kamertje ooit) waar de hotel-manager Hajis persoonlijk, terwijl ik ingezeept en wel op de gang-douche driftig aan de kraanknop draai, zijn hoofd om de deur steekt om te zeggen dat de douche niet goed werkt. Aangezien het etablissement geen eigen parkeerplaats heeft aan het wandelgebied moet ook ik met de LR een straatlengte tegen het verkeer in rijden om een openbaar parkeerterrein te bereiken.

De politie beweert dat de wegafzettingen een noodzakelijk kwaad zijn om de bevolking te beschermen en om het terrorisme van de PKK een halt toe te roepen. De vaak Koerdische inwoners lachen hier smalend om en verklaren dat deze acties slechts bedoeld zijn als propaganda of als bangmakerij. Desalniettemin wordt er door nagenoeg iedereen gefronst als ik aangeef in de heuvels rondom Mt. Ararat kamp op te willen zetten. Te gevaarlijk oordeelt men. Er is kans op aanvallen van schaaphonden, smokkelaars en ja, mogelijk ook het risico van terrorisme of ontvoering. Rondom de berg is het ‘s-nachts niet pluis.

Wanneer ik in de namiddag via steeds steiler wordende gravel- en rotspaden in de LR tegen een epische achtergrond richting de voet van de berg klim, heb ik moeite om de bewoners van Dogubeyazit op hun woord te geloven. Achter mij daalt de zon inmiddels in rap tempo en met tegenzin draai ik na het maken van diverse opnames het stuur toch maar weer in de richting van de stad. De volgende ochtend zal ik eindelijk de Turks-Iraanse grens bij de plaats Bazargan passeren.
De overgang wordt gemarkeerd door twee hoge stalen hekwerken, een zwarte en een witte, met daartussen circa vijftig centimeter niemandsland. Het zwarte hekwerk markeert het einde van Turks grondgebied. De douane beambten zijn joviaal en stempelen aan deze kant van de grens gaat betrekkelijk snel. Ze wensen me goede reis waarna ik de Land Rover langzaam in de richting van de Iraanse driekleur tot vlak voor de tralies mag bewegen. Het zwarte hek verschuift naar links en een Iraanse soldaat gebaart dat ik via een soort leeuwenkooi naar Iran mag lopen om de nodige formaliteiten af te handelen. Een lange rij vrachtwagenrijders en buspassagiers heeft zich gevormd voor een klein loket aan het einde van de kooi. Tijdens het overhandigen van mijn paspoort wordt ik aangesproken door een gezette Iraniër, kaal en bol gezicht. Hij lijkt geen officiële functie te bekleden. “My friend, you first get stamp there and then you come to me for car documents” zegt hij, het zweet parelend rondom zijn volle lippen. De Iraanse douane beambte die de gegevens van mijn paspoort in Farsi moet overtypen op zijn computer tuurt lang en met toegeknepen ogen naar de letters op het geplastificeerde document. Voor mij zijn alle rondom op de muren aangebrachte teksten in Farsi slechter leesbaar dan graffiti en ik realiseer me dat de douanier waarschijnlijk hetzelfde probleem heeft met mijn paspoort. Even later zit ik gehurkt naast hem en lees de gegevens zo goed mogelijk articulerend aan de nu opgeluchte man voor. Tevreden hanteert de laatste wanneer alles is ingevuld het stempelkussen en ik mag door naar de volgende fase. De kale man is daar weer en hij vraagt nu naar het kentekenbewijs en het ‘carnet de passage’ van de Land Rover. “Here in Iran no problem with terrorists, only in Turkey” zegt hij, niet wetend dat slechts enkele dagen later in Tehran het parlementsgebouw zal worden aangevallen door IS. De ‘kale’ is een stroman en verwacht een vergoeding voor het ‘regelen’ van de benodigde handtekeningen en stempels. Even later gaat ook het witte hek open en rijden Edna en ik bij de stad Bazargan het land van de ayatollahs binnen.

Aan het eind van de middag, na gegeten te hebben in een met kranten geblindeerd wegrestaurant (een pragmatische Iraanse oplossing, aangebracht om gasten die zich niet aan ramadan houden te beschermen tegen inkijk) vervolg ik de weg naar Tabriz, de eerste grote stad voorbij de grens. De heuvels aan weerszijde van de weg lijken dor en verlaten en op ongeveer vijftig kilometer ten Noorden van Tabriz besluit ik bij eerste beste gelegenheid van de weg af te buigen om achter de heuvels kamp op te zetten. Het doel is een plek te vinden die uit het zicht ligt van al te nieuwsgierige voorbijgangers en na enige tijd over een hobbelige zandweg te hebben gereden parkeer ik de Land Rover op een kaal heuveltje. De stilte in de schemering die volgt na het uitschakelen van de motor is aangenaam en ik begin voorbereidingen te treffen voor het uitzetten van de daktent. Dan echter klinkt, eerst vaag maar met iedere minuut luider, het geluid van een schaapsbel en in het halfdonker zie ik een herder met zijn kudde de naastliggende heuvel afdalen. “Toch niet helemaal verlaten” denk ik en met de reputatie van de lokale schaaphonden in het achterhoofd tuur ik het vermoeid mekkerende gezelschap na als deze zich meer en meer van me verwijderd. Ik merk dat de wind in kracht toe neemt en juist als ik -nu met wat meer haast- het canvas wil uitspannen wordt een motor met twee berijders zonder verlichting zichtbaar. Ik stop opnieuw en denk eerst dat ze me voorbij zullen rijden. Dan echter draait de tweewieler plotseling scherp naar rechts en komen de mannen recht op mij toe. Voor het eerst voel ik me kwetsbaar. De opties flitsen door mijn hoofd maar ik besluit kalm af te wachten op wat komen gaat.

Aangekomen bij de Land Rover stappen de mannen af en lopen na een gemompelde groet een aantal malen rondom de auto. De jongste, een gespierde man met een vierkant, wat norsig gezicht, dikke zwarte wenkbrauwen kijkt eerst hoofdschuddend omhoog en vervolgens naar mij. Een lang verhaal in Farsi volgt waar ik niets van begrijp maar dan maakt hij met armbewegingen duidelijk dat ik hier niet kan blijven. Waarom niet? Omdat het gaat stormen maakt de jongste zichtbaar door harde wind geluiden na te bootsen en met zijn onderarmen ‘regenbewegingen’ te maken. “Here sleep no” zegt hij. “You sleep....”, wijst naar een punt in de verte en tikt dan op z’n borst. Ondertussen is het vrijwel geheel donker geworden en waait het behoorlijk. “Als deze mannen iets kwaads in het zin gehad zouden hebben, hadden ze waarschijnlijk allang toegeslagen”, denk ik dan en knik instemmend. De oudste man, een stuk magerder dan de eerste en met een opvallend snorretje stapt direct bij me in en gebaart me zijn maat op de motor te volgen. Iets aan zijn uiterlijk veroorzaakt een licht gevoel van ongemak die ik in eerste instantie niet kan plaatsen. Later zal ik me pas realiseren dat het snorretje en de kuif opvallend veel gelijkenis met die van de jonge Führer vertonen.

De motorrijder geeft nu gas en ik heb moeite zijn tempo bij te houden. De weg wordt slechter en slechter en de ontelbare groeven en kuilen zijn in het donker lastig te zien. Dan komen we aan bij een dorpje waarvan de straten zo smal zijn dat de zijspiegels van de Land Rover nét niet langs de van leem en stro hoog opgetrokken muren schrapen. Bij enkele scherpe bochten moeten we een aantal keren steken om de volgende straat in te draaien. Eindelijk, wanneer ik het gevoel voor richting allang ben kwijt geraakt komen we aan bij een stalen poort welke is ingemetseld in een hoge muur die de omheining blijkt te vormen van een voor deze streek tamelijk grote woning. Na Edna achteruit geparkeerd te hebben tot enkele meters voor de poort lopen we, onder begeleiding van de oudere man die een zaklamp bij zich heeft door de omheining de tuin in. Er worden groenten in verbouwd maar het is te donker om te zien welke. Het waait nu zo hard dat het me duidelijk wordt dat de mannen gelijk hadden met hun weersvoorspelling. Een enkele keer is zelfs een bliksemflits tegen een donkere wolkenlucht waarneembaar en alles wat ook maar enigszins los zit klappert in de wind.

Na schoenen te hebben verwijderd betreden we via een smalle deur en een klein voorportaal een grote hel verlichte woonkamer. De met kalk gepleisterde muren hangen vol met portretten van voorouders van de beide mannen -die broers blijken te zijn- en van islamitische heiligen en martelaren. Nissen waar vazen met plastic bloemen in staan, aangevuld met zilveren prullaria en witte kleedjes met fel geel borduursel sieren de wand. Reza, de jongste van de twee gebaart me dat ik moet gaan zitten op de dik met persische tapijten belegde vloer. Zelf is hij blootsvoets met zijn rug tegen de langs de wand geplaatste kussens gaan liggen. Zijn oudere broer Yaya neemt eveneens plaats tegenover me. Vanwege het gebrek aan kennis van elkaars taal verloopt het gesprek aanvankelijk ongemakkelijk en moeizaam maar dan vraagt Reza of ik iets wil eten. Zijn moeder heeft een eenvoudige maaltijd gemaakt bestaande uit kip en rijst. Het geheel wordt afgetopt met flessen Pepsi en yoghurtdrank. Hoewel ik al gegeten heb sla ik uit beleefdheid en omdat de broers blijven aandringen het aanbod niet af. Terwijl we gekruist op de grond de maaltijd nuttigen vraagt Reza ineens of ik een wapen bij me heb. Verbaasd leg ik nu mijn bord neer. “Waarom?” vraag ik. “Waar zou ik die voor nodig hebben?” terwijl mijn gedachten terug gaan naar de waarschuwingen van de mensen in Dogubeyazit over smokkelaars en ontvoerdersbendes in het grensgebied. “Waar ga je je anders mee verdedigen?” maakt hij duidelijk en met een grijns die ineens minder vriendelijk overkomt haalt hij een levensgroot kromzwaard achter zich vanonder een tapijt vandaan. Het metaal schittert in het witte neon licht en langs de bloedgoten die diep over de volle lengte van het blad lopen zijn teksten in Farsi gegraveerd. Grauwend het geluid van schaaphonden of wolven imiterend zwaait hij het wapen rond zijn hoofd en houwt dan hard naar beneden naar denkbeeldige carnivoren. Lachend nu overhandigd hij me het vlijmscherpe zwaard, een erfstuk van zijn vader, dat ik onder goedkeurend geknik van de heren nader bestudeer. Toch kan ik niet laten m’n schouders op te halen, want zo’n vaart zal het toch niet lopen dat ik gewapend in Iran zou moeten rondlopen? “Nee?” grinnikt hij wat geheimzinnig en verdwijnt naar een achterkamer om even later met een Magnum rifle weer de huiskamer te betreden. Na het geweer ontgrendeld te hebben haalt hij de loop naar het plafond wijzend de trekker over. Een droge klik volgt. Ook dit wapen krijg ik ter bewondering in handen gedrukt.

“Is dit de ruimte waar we gaan slapen?” vraag ik me af wanneer Yaya na de maaltijd thee inschenkt. De mannen lijken in eerste instantie geen aanstalten te maken om op te staan maar tot mijn verassing gebaren ze laat in de avond dat het tijd wordt te gaan. Wederom in verwarring nu, vraag ik de broers waarheen? “You other house” is het antwoord. De wind die amper is gaan liggen giert om het huis en de bomen in de tuin zwiepen terwijl Yaya en ik weer in de LR stappen om Reza door de smalle steegjes achterna te rijden. We volgen hem ongeveer een twintig minuten tot ruim buiten het dorp maar voor het gevoel duurt dit veel langer. Ook nu weer stoppen we voor een hoge muur met daarin een nog grotere stalen poort. Hierachter blijkt zich een vrij grote boomgaard te bevinden waar de broers eigenaar van zijn. Op aanwijzing van Yaya parkeer ik de LR vlak achter de poort binnen de omheining waarna hij het stalen gevaarte met een naargeestig klinkend schuren en kraken weer sluit en op slot doet. De zaklamp komt weer tevoorschijn en in ganzenpas lopen we naar een klein betonnen hok helemaal rechts achter in de boomgaard. Met iedere stap voel ik het lood in m’n schoenen zakken. Het hok heeft een stalen deur en een minuscuul raam met tralies ervoor. Ook hier liggen persische tapijten op de grond en het lijkt gebouwd voor een tijdelijk verblijf. “Perfect voor een Heineken ontvoering bijvoorbeeld” gaat het door m’n hoofd.
Reza en Yaya vleien zich tegen de wand en schenken wederom thee in. “You sleep here” maken ze duidelijk met handen en voeten. De sigaretten die worden aangeboden wijs ik af waarna de mannen zelf in een mum van tijd het kamertje ombouwen tot een oven voor het roken van paling.

Op Reza’s vraag wat mijn plannen zijn voor morgenochtend antwoord ik dat het de bedoeling is zo vroeg mogelijk, liefst voor achten, naar Tabriz te vertrekken. “Why so early?” kreunt hij, “why not after twelve?” maar na diverse pogingen me te overtuigen geeft hij uiteindelijk op. Dan klimmen ze overeind en drukt Yaya me de sleutel voor het hok in handen en zegt me deze onder een tegel te leggen wanneer ik morgen vertrek. De grote poort moet ik achter me in het slot te laten vallen nadat de LR naar buiten is gereden. “Goodbye” zeggen de mannen terwijl ze voor het laatst de hand schudden en turend in het donker hoor ik na een poos de poort dicht slaan. Ik ben alleen.

Die nacht breng ik niet door in het betonnen hokje maar in een speciaal voor noodgevallen gemaakte kleine ligplaats in de Land Rover. Liggend in de smalle ruimte laat ik de avond nogmaals de revue passeren. Realiteit bestaat niet, enkel perceptie en ik concludeer een beetje beschaamd dat de mannen oprecht bezorgd waren over mijn welzijn. Het blijkt een typisch Iraans trekje want gedurende het verloop van mijn reis door Iran ben ik meerdere keren gevraagd door Iraniërs om bij hen thuis te logeren. Vaak zien men het als een plicht er voor zorg te dragen dat het hun gasten aan niets ontbreekt en boven al dat ze veilig zijn. Wanneer ik de volgende ochtend wakker wordt ziet de wereld er heel anders uit, ligt de boomgaard onder een stralende zon en is de hemel strak blauw. Omdat ik de mannen toch nog even wil bedanken rijd ik op de zogenaamde ‘track back’ functie van de navigator terug naar het huis van Reza. Na lang kloppen doet hij de poort open, staand in zijn onderbroek en met een slaperig hoofd. En dan besef ik waarom hij wilde dat ik pas na twaalven zou vertrekken: het is vrijdag ochtend! Uitslaapdag in Iran.

Reacties: Ard-van-Gerdijk@hotmail.com